Ze stellen mannen voor uit verschillende delen van de Indonesische archipel: West-Sumatra, Java, Seram, Papua en Mentawai. Het zijn verbeeldingen van naamloze ‘volkstypen’, die specifieke etniciteiten moesten representeren. Daarmee staan ze in scherp contrast met de portretten een verdieping lager: Johan van Oldenbarnevelt, één van de oprichters van de VOC, raadspensionaris Johan de Witt en, om de hoek aan weerszijden van de ingang, de geleerden Hugo de Groot en Constantijn Huygens. Deze mannen dragen een naam en verwijzen naar de geschiedenis van de ‘Gouden’ zeventiende eeuw, voor Nederland hét symbool van nationale trots.
Alle overige portretten die Willem Retera voor deze gevel uit steen hakte, representeren geen individuen maar groepen mensen. Inwoners van de koloniën, zonder namen en individuele verhalen, symboliseren een ‘vreemd’ volk of ‘exotische’ bevolkingsgroep 12, terwijl de historische ‘helden’, met wie de beoogde bezoeker zich zou moeten kunnen identificeren, ieder voor zich staan voor een groots verleden. In deze tijdloze portretten zijn de ongelijke machtsverhoudingen en stereotypering van het kolonialisme voor de eeuwigheid vastgelegd.